Wat een zorg!

Of de duivel ermee speelt, was het wederom laat in de avond toen er een telefoontje uit het verzorgingstehuis kwam dat mijn schoonmoeder naar het ziekenhuis zou worden gebracht per ambulance, omdat de zoveelste longontsteking de kop op leek te steken bij het 95 jaar oude besje. In allerijl reden we richting het Rotterdamse ziekenhuis, niet bijzonder gehinderd door overmatige bezorgdheid, aangezien deze taaie tante de laatste jaren vaker met dit bijltje gehakt heeft en er steeds weer kranig bovenop komt. Door een bittere, snijdend koude wind liepen we van de parkeerplaats naar de hoofdingang om vervolgens weer een halve kilometer terug te moeten lopen door de ijzige avondlucht naar de eerste hulp waar ze zich nog bleek te bevinden. Letterlijk alles werd uit de kast getrokken om een juiste diagnose te kunnen stellen. Een infuus in de arm ten behoeve van tientallen bloedbuisjes die doen bevroeden dat er werkelijk geen druppel meer in het mensje zit. Zuurstof via een canule in haar neus, waar ze veel baat bij leek te hebben omdat haar roffelende keel vol slijm geen lucht meer door leek te laten. Met stickers op haar borstbeen werd haar hartritme nauwkeurig in de gaten gehouden. Vocht werd tevens via het infuus toegediend om het vervolgens in het aangebrachte katheter weer op te vangen. Een hartfilmpje en longfoto’s, niets liet men aan het toeval over. Dertig onderzoeken, twaalf verpleegsters en vier kilo plastic afval van alle steriele verpakkingen van medische instrumenten en hulpmiddelen verder, begon het eindeloze wachten op alle uitslagen. Dat alle toeters en bellen op de monitor roodgloeiend en luid loeiend af gingen toen haar hartslag van zorgelijk laag naar extreem hoog schoten leek niemand te alarmeren. Ik begon me af te vragen wat de functie van het monitoren was als er toch geen gade geslagen wordt op de kermisattractie die ontstaat als de situatie nijpend wordt.
Het onvermijdelijke werd ons tegen 2 uur ’s nachts medegedeeld, ze werd opgenomen voor een paar dagen.
Anderhalve dag later viel ik onverwacht bij haar binnen. Ik droeg, vanwege besmettingsgevaar, een mondkapje en was kennelijk onherkenbaar voor haar, aangezien ze me direct toebeet dat ze nog steeds op de po lag en ze de hele dag nog niets te drinken had gekregen. Ik haastte me de gang op, op zoek naar verplegend personeel om haar van haar po te bevrijden. Ik zag een tweetal dames, in onberispelijk wit in een soort vierkante vissenkom midden op de gang, zitten en besloot daar mijn hoofd om de hoek te steken. ‘Euh, dames…’ begon ik.
‘U ziet dat wij hier in gesprek zijn mevrouw, kunt u de deur alstublieft weer sluiten?’ Op dat moment viel mijn oog pas op het betraande gezicht van de andere dame en ik droop zwijgend af. Van een karretje dat ik op de gang aantrof pakte ik een glas en een rietje om mijn lijdende schoonmoeder in ieder geval van wat water te kunnen voorzien. Ik liep nog een paar rondjes over de afdeling, maar de broeder die ik tegen dacht te komen meldde me dat hij de fysiotherapeut was en niets van po’s wist. Er was werkelijk niemand te bekennen. Ik trok de stoute schoenen aan en stak wederom mijn hoofd om de hoek van de vissenkom. ‘Het spijt me werkelijk u nog eens te moeten storen maar weet u zeker dat er ook nog verplegend personeel is dat in actieve dienst is op dit moment?’
Haar geërgerde blik sprak boekdelen en haar antwoord bevestigde dat er toch echt een aantal collega’s rond moest lopen. Mijn oog viel direct op een wit uniform dat nog dichtgeknoopt werd. Een frisse wind, net wat ik nodig had. Ze spoedde zich achter me aan en hielp mijn mopperende schoonmoeder van de po die ze ruim twee uur ervoor ondergeschoven had gekregen. Ik legde het meisje uit dat de noodknop onbruikbaar was als men niet de moeite nam even naar binnen te komen, ondanks het besmettingsgevaar. De vrijwel dove patiënte zou weinig gehoor geven aan de krakende vraag, ‘of alles goed gaat’, die nauwelijks hoorbaar door de intercom gesteld wordt. Haar verbaasde gezicht verried de volkomen desoriëntatie bij het horen van de stem door de erbarmelijke speaker.
Hoe bestond het dat ik dit moest bedenken.
Dat er meer geld nodig is voor de zorg is onmiskenbaar, ik hoop echter dat men in de tussentijd wel hun common sense blijft gebruiken onder de oplopende werkdruk.
De zorg blijft tenslotte een roeping.