Of het nu de exceptionele hoeveelheid kinderen en beesten in mijn kakelbonte gezin is of mijn hier en daar, iet wat provocerende persoonlijkheid met lak aan uiterlijk vertoon. Maar ik voel me een redelijk vreemde eend in vrijwel iedere bijt. Hoewel ik me dwalende bevind omtrent de oorzaak, begint het me op sommige momenten enigszins te dagen.
Zo is het geen groot geheim dat ik een eigenwijze Boulab heb (dat is een kruising tussen een Labrador en een Berner Sennen), die steevast ‘het honk’ verlaat. Of het hek nu hermetisch afgesloten is en er stroomdraad op de omheining staat, zij vindt een ‘way out’. Al vanaf dat wij hier kwamen wonen is zij en daarmee ons gezin, de talk of the town én de buurt-app. Ze ligt tegenwoordig aan een lange lijn, wat haar behoorlijk de keel uit begint te hangen. Nu heb ik ook een trouwe Golden retriever/Herder-kruising die het fort bewaakt en nimmer verlaat. De dierenvriend in mij, met medelijden voor de gevangenschap van mijn Boulab, al zij het haar verdiende loon, kwam op een lumineus idee, al zeg ik het zelf. Ik bond de beide viervoeters met de riemen aan elkaar. Zo konden ze tezamen rondlopen door de tuin, maar weglopen lukt haar niet met haar buddy, zelfs als de poort wagenwijd openstaat. Dat ging lange tijd uitstekend, op één keer na, toen we allemaal van huis waren. Vermoedelijk had de trouwste van de twee het onderspit te delven en liep gedwee met zijn ‘zus’ mee de straten door. Een hilarisch tafereel, maar een gevaar voor velen en zichzelf, aangezien ze een spanwijdte van een slordig tweeënhalve meter hadden. Zonder de krant te halen waren ze gelukkig een paar uur later terug. Zij humeurig, hij blij als Hans en Grietje die de weg naar huis terug hadden gevonden.
Een ding was zeker, dit deed híj nooit weer. Uit medelijden voor hem, gun ik hem echter zo nu en dan zijn vrijheid in de tuin. Normaliter leg ik haar dan weer een poosje aan haar ‘geitenlijn’, waar zich inmiddels een cirkel van kuilen bevindt, die zij uit verveling is gaan graven.
Tijdens een rigoureuze opschoning van het huis, kwam ik een oude bekende tegen. Een cadeau van mijn vader, aan mijn zoon toen hij geboren werd. Een levensgrote beer, van bijna een meter hoog, met een gigantisch hoofd en een hartverwarmende glimlach. Inmiddels was in de loop der jaren het touwtje van zijn snuit wat uitgelubberd en lijkt hij nu net een hazenlip te hebben. Bruno mocht weg van mijn zoon en stond al een week of wat klaar om naar het grofvuil afgevoerd te worden. Daar ging ik, met de beer onder de arm de tuin in. Ik haalde de lijn van het paaltje en legde een knoop om Bruno’s nek. Zo kan ook zij ‘vrij’ door de tuin lopen, dacht ik, al blijft Bruno regelmatig achter een struik of tuinstoel hangen. De enige voorwaarde was wel, dat de poort dicht zou blijven, want deze buddy is veel gewilliger dan de vorige. Ze zou zich met dit logge beest echter niet onder het hek door kunnen wurmen, noch de dichte beukenhaag door kunnen. Subliem!
Het plan bleek niet waterdicht. Zo reed ik laatst weg en twee straten verder realiseerde ik me dat ik de poort vergat te sluiten, macht der gewoonte. In allerijl stuurde ik mezelf terug naar ons huis, waar ik nog net Bruno met zijn wrange glimlach de hoek om zag gaan. Ik zette de achtervolging in. Ze waren een tuin in gerend, kwamen aan de andere kant tevoorschijn, staken gebroederlijk de straat over om direct te volgende tuin te doorkruisen. Zo’n twintig meter verderop zag ik haar de straat weer opkomen en richting bos galopperen, nog immer op de voet gevolgd door Bruno. Ik onderschepte het tweetal vlak voor een drukke weg die onze wijk scheidt van het bos. Ik reed haar klem en ze gaf zich over. En Bruno ook. Ik zwiepte de achterklep open en hoefde niets te zeggen. Ze sprong er zelf in en ik gooide Bruno ernaast. Ze keken me schuldbewust aan.
Ik keek even om me heen of niemand me had gezien.
Plots begon het me weer te dagen: Wie bedenkt nou zoiets?
Tja, ik dus!