Sneakpreview: ‘Zwarte Dagen’

“Dit is slechts mijn pad, niet mijn eindbestemming”

1

Het was koud en donker in de kelder. Ik had mijn handen nog voor mijn ogen om het beeld, dat angstaanjagend door mijn hoofd bleef spoken, niet te hoeven zien. Het hielp niet. Ik draaide langzaam van mijn zij op mijn rug, maar de stekende pijn bij mijn ribben deed me direct terugrollen op mijn zij. Een zacht gekreun klonk uit mijn mond. Moeizaam slikte ik de brok in mijn keel weg en proefde de metaalachti- ge smaak van mijn eigen bloed. Mijn linkerhand liet ik naar mijn pijnlijke bovenlip glijden. Weer kreunde ik zacht. Een verlaten traan gleed uit mijn ooghoek en rolde langs mijn schrale wang naar mijn mond. Het zout brandde licht in de wond van mijn kapotte lip. Er liep een rilling over mijn rug. Plotseling viel er een brede straal licht naar binnen vanuit de gang bovenaan de trap. Ik schrok. In een fractie van een seconde zat ik rechtop tegen de koude, vochtige wand. Mijn hart bonkte in mijn pijnlijke borst en het bloed gierde door mijn aderen. Niet weer!, dacht ik. Ik zag de grijze instappers de krakende, houten trap af komen. Op de derde trede van boven stopten ze. “Kom naar boven, en ruim die rommel op!” klonk de schelle, harde stem door de holle ruimte. Ik verroerde me niet, ik had te veel pijn. “Annick! Kom onmiddellijk naar boven.” De kilheid in het stemgeluid verkrampte alle spieren in mijn beurse lijf. Hoe wist ze dat ik me hier schuilhield? Stampend gingen de grijze instappers de keldertrap weer op. Even later klonk een gil vanuit de keuken. Het was Lana. Met ingehouden adem en gesloten ogen luisterde ik naar de geluiden die van boven kwamen. Ze kwamen dichterbij. Ik opende mijn betraande ogen en keek wazig naar de trap. Daar stond weer één van de afgrijselijke instappers op de bovenste trede. In het trapgat verscheen de uitgerekte schaduw van de hardvochtige vrouw, naast de smalle gestalte van mijn zusje. “Als jij niet wilt luisteren, zal zij boeten,” krijste ze de kelder in. “Kom nú naar boven of ik gooi háár naar beneden.” Ze zou het doen, wist ik. Ik wilde opstaan en naar boven rennen, maar het lukte niet. Ik wilde roepen maar er kwam geen ge- luid. Mijn benen en armen deden niet wat mijn hoofd wilde. Weer probeerde ik te roepen. Mijn mond ging open maar het bleef stil. In paniek probeerde ik wanhopig overeind te komen maar ik was te laat. Er klonk een hartverscheurende gil uit het onschuldige keelgat van mijn jongere zusje. “Nee!”schreeuwde mijn mond, maar er kwam weer geen geluid. Het ranke lijfje van het jonge meisje viel voorover de trap af. “Neeeee!” De gil was zo hard en zo intens, dat ik wakker schrok van mijn eigen doordringende stemgeluid en acuut rechtop zat. Hijgend keek ik om me heen. Het was een droom, een verschrikkelijke nachtmerrie. Ik zat op een lig- bedje op het strand. Een vrouw keek me met een verstoorde blik, boosaardig aan en haastte zich met haar kind aan de hand bij me vandaan. De man naast me, een meter of drie verderop, keek me een moment bezorgd aan maar richtte zijn aandacht spoedig weer op het dikke boek in zijn handen.

“Waar zijn mijn kinderen?” vroeg ik me af en ik speurde de omgeving af. In de verte zag ik hen staan met hun vader, bij de ijscokar. Mijn vriend had me kennelijk gehoord. Hij stond met zijn ogen tot spleetjes geknepen mijn kant op te kijken, terwijl de kinderen de grote poster bestudeerden met alle verkoelende heerlijkheden waaruit ze moesten kiezen. Zon- der enige emotie noch een gebaar, draaide hij zich weer naar de kinderen en trok zijn portemonnee uit de achterzak van zijn zwembroek. Het duurde even voor de jongste haar keu- ze kon maken, waardoor de andere twee al uitgebreid van hun ijsje stonden te smullen alvorens zij tot een uiteindelijke beslissing kwam. De ongeduldige gebaren van mijn vriend naar de kleine peuter veroorzaakten onrust in mijn lijf. Mijn maag kromp ineen en ik voelde een lichte misselijkheid op- komen. Het kleine handje ging omhoog en wees naar de pos- ter. De ijscoman boog voorover in de kar. Het duurde even voor hij vond wat hij zocht, waardoor ik een lichte druk op mijn borst op voelde komen. Als hij nou maar wel heeft wat ze wil hebben, anders verliest haar vader zijn geduld. De arm van de ijscoman kwam weer uit de kar, met een ijslolly in de hand. Opgelucht zuchtte ik de hoogspanning uit mijn longen. Anna greep gretig met twee handen naar de lekkernij, maar haar vader griste het weer uit haar handjes. Hij scheurde het papiertje eraf en gaf de ijslolly terug aan zijn dochter. Hij betaalde met een grimas op zijn gezicht en wenkte de kinderen met hem mee te lopen. Van onder de gele para- sol zag ik het viertal mijn kant op komen. De misselijkheid ebde weg naarmate de blije, tevreden gezichtjes van mijn drie prachtige kinderen in beeld kwamen. Hun lichtbruine huid kreeg een intense gloed in het felle zonlicht. De blanke huid van mijn vriend daarentegen, was al op de eerste vakantiedag rood uitgeslagen. De tweede dag had hij daar een schepje bovenop gedaan, door eigenwijs in de volle zon te blijven zitten, terwijl hij oeverloos zat te telefoneren in het fijne schelpzand aan de waterkant. De warme stralen van de zon wisten zich, door de reflectie in iedere rimpeling van het water, diverse malen te vermenigvuldigen. De kleur van zijn huid die avond deed niets onder voor een rijpe radijs. Nóg twee dagen later was de opperhuid verhoornd en verveld en begon het hele ritueel opnieuw. Na tien dagen had hij eieren voor zijn geld gekozen en met enige tegenzin besloten zijn T-shirt toch maar aan te houden. Ik zag dat zijn hoge haargrens ook behoorlijke kenmerken van verbranding begon te vertonen. Hij had blijkbaar verondersteld dat het dragen van een T-shirt betekende dat ook zijn gezicht geen zonnebrandcrème ter bescherming behoefde, bevroedde ik cynisch. Ik doorzocht de strandtas en haalde een tube crème tevoorschijn met beschermingsfactor 50 en reikte deze aan toen hij binnen bereik kwam. Hij keek een moment naar het attribuut in mijn hand en negeerde het gebaar, om vervolgens voorover te buigen om zijn portemonnee in het zijvak van de strandtas te stoppen. “Je voorhoofd begint behoorlijk rood te worden,” verklaarde ik me nader, aangezien mijn gebaar niet afdoende bleek. Zonder me een blik waardig te gunnen antwoordde hij met een monotoon stemgeluid: “Beter rood dan zwart,” en liet zich zijdelings op het ligbedje naast het mijne vallen. Ik zuchtte slechts. Ik had immers al jaren denigrerende en racistische opmerkingen geslikt. Ik keek naar mijn kinderen die mij alle drie ontdaan aan stonden te kijken. Zes glanzende, donkerbruine kijkers strak en priemend op mij gericht in afwachting van een reactie. Zelfs de ijsjes werden tijdelijk genegeerd. Maar ik deed mijn best geen spier te vertrekken. Door de hitte begonnen de waterijsjes te smelten en liep het plakkerige vocht langs de mollige handjes om tot slot in dikke druppels in het zand te belanden. Ik ontdekte een blik in de ogen van mijn oudste dochter, die ik nooit eerder had bespeurd. Het medelijden was nu vervangen door iets heel anders, iets waardoor ik me nu in plaats van slachtoffer, schuldig begon te voelen. Haar ogen smeekten me bijna, al dan niet bewust, een einde te maken aan de kwelling die ik zelf in stand hield.