Heuvelachtige zomertrip!

Na een tamelijk zon arme en derhalve enigszins onbevredigende Zeeuwse vakantie met een aantal van onze puberkinderen, besloten we nogal ad hoc om er een paar dagen á deux achteraan te plakken. Niet te ver en niet te duur, zo viel onze keuze op de Duitse Eifel. Het was slechts een kleine drie uurtjes rijden en we bevonden ons reeds in een volkomen andere wereld, waar zowel de lucht als het water nog natuurlijk zuiver is, vakwerkhuisjes met schattige geveltjes en lage deurtjes je doen geloven dat de mens amper langer dan één meter vijftig lang is en criminaliteit, geweld, terrorisme en vloeken niet in het woordenboek lijken voor te komen. Zelfs ‘idyllisch’ zou een te grove en barse benaming vormen voor het straatbeeld dat we daar aantroffen. In de achterbak hadden we twee mountainbikes gemanoeuvreerd die al jaren dienst doen als stoere opvulling van onze rommelige garage. Nu blijkt echter dat het bezit van een dergelijk voertuig, zelfs in het eigen brein, de indruk wekt dat je een bovengemiddeld mountainbiker bent. Dus niet gehinderd door enige oefening of ervaring met het ingewikkelde scala aan versnellingen, laat staan met het uiteenlopende en uitermate geaccidenteerde landschap, vertrokken we vol goede moed, heuvelaf in de richting van de kortste mountainbiketrack van het gebied. Nu ben ik niet uitermate getraind, maar mijn “effe doorbijten, dan hebben we het maar gehad”-mentaliteit tezamen met mijn “liever korte, hevige pijn, dan langdurig slepende..”-principe, maakte dat ik al spoedig zwetend de fiks stijgende hellingen trotseerde. Met pijn in mijn zware benen, het zweet op mijn rug en een behoorlijke dosis tegenzin, verzon ik al buffelend de meest geraffineerde smoesjes om er de brui aan te mogen geven en om te kunnen keren. Al brainstormend bereikte ik echter steeds ruimschoots als eerste de top. Achter mij kroop mijn vent in een tergend traag tempo, met een achterlijk laag verzet de helling op. Jammer dat ik mijn Sudoku-boekje niet bij me had. Berg af bleek ik minder stoer. Met een wiebelende helm door de schokkende vering op het ongelijkmatige wegdek, reed ik met angst en beven naar beneden, blij als het pad weer iets omhoog ging. Ik legde het dan ook zwaar af bij de afdalingen, waardoor ik steevast onderaan de helling op camera werd vastgelegd, met een krampachtige, angstige blik en scheef hangende helm. Ik werd echter per keer zekerder en ik wist steeds beter wat de fiets wel of niet kon hebben. Mijn rechterhand hield ik bij de vierde aftocht al iets minder stevig om de achterrem geklemd dan tevoren. Met mijn beperkte zelfvertrouwen denderde ik de rotsachtige paden af, achter mijn roekeloze vriend aan, die zich inmiddels ontpopt had tot een uitzinnige kamikaze, wars van enige angst. Tot mijn schrik stond ik plots oog in oog met een tegenligger. Ik hield toch maar even stil, aangezien ik een frontale botsing niet uitsloot met mijn ongecontroleerde laveren. Toen de man me gepasseerd was, zwoegend om de pittige stijging, realiseerde ik me pas hoe stijl mijn ondergrond was. Enigszins nerveus stapte ik weer op mijn iets te grote fiets, mijn beide handen strak om de remmen geklemd. In een onbewaakt moment liet ik per ongeluk mijn achterrem iet wat vieren waardoor de fiets sterk de neiging had voorover te duikelen. Trachtend mijn evenwicht nog net in bedwang te houden, kreeg ik de stang van het monster vol tussen mijn benen. Ik slaakte een gesmoorde pijnkreet, die de zojuist passerende man nog moet hebben waargenomen. Ik had echter geen tijd om me daar druk om te maken, aangezien mijn fiets al bonkend en hobbelend in beweging was gekomen, doordat ik van schrik en pijn de beide remmen los had gelaten. Met een zekere paniek wipte ik mezelf gaandeweg pijnlijk in het zadel om de opgelopen achterstand in te halen. Beurs doch voldaan stapte ik na dertig kilometer van de fiets, verlangend naar een koud biertje. Proost! Morgen gaan we wandelen.