Alzheimer light?

Voor de derde keer loop ik de bijkeuken in en staar wanhopig de ruimte rond. Wat kwam ik hier nou toch ook alweer doen? Geërgerd om mezelf, maar tegelijkertijd bezorgd om deze tijdelijke schijnbare black-out, draai ik me weer om naar de deur, waarbij mijn oog op een koelelement valt, dat al zeker vier maanden op de droger is blijven liggen. “O ja, de vriezer. Ik moest brood uit de vriezer halen”. Opgelucht en dankbaar voor de plotselinge, heldere ingeving haal ik een bevroren halfje wit uit de kast en loop weer naar de keuken. Mijn telefoon gaat. “Waar had ik die nu toch gelaten?” mijmer ik in mezelf. Ik ga op de ringtoon af die vanuit de woonkamer lijkt te komen, maar ik ben te laat. De beller heeft het al opgegeven. Toch moet dat apparaat hier ergens liggen. Ik zoek me suf, tussen de kussens van de bank, op mijn bureautje, in mijn tas, jaszak en tussen de post. Ik weet het echt niet meer, dus gris ik de handset van de vaste lijn uit de lader en kies mijn mobiele nummer. Ik hoor het irritante deuntje uit een hoek van de kamer komen, waardoor mijn geheugen me weer weet te vertellen dat ik het ding bij thuiskomst daar aan de oplader had gelegd. Ik check de gemiste oproep en krijg een hartverzakking bij het zien van het nummer. Het was de tandarts. Ik had een afspraak, twintig minuten geleden. Met het schaamrood op mijn kaken bel ik zo snel mogelijk de assistente terug om me te verontschuldigen voor het feit dat ik deze nieuwe afspraak, die ik nota bene had gepland ter vervanging van de vorige die me was ontschoten, nu ook was vergeten. Vriendelijk helpt de assistente me aan een herkansing. Ik hang op en zak gegeneerd op de bank. Eén van onze viervoeters komt op me af en duwt haar snuit onder mijn arm in de hoop een aai te kunnen krijgen. “Nee, nu even niet Moos. Euh Nouk”. Het beest druipt teleurgesteld af en ik realiseer me dat het Loula was. Ik haal steevast alle namen door elkaar en merk dat ik de moeite niet eens meer neem om de juiste naam bij het betreffende dier te roepen. Het voordeel is nu dat ze alle drie naar alle namen luisteren, maar geen idee meer lijken te hebben wie, wie is. Ik vrees dat ik hetzelfde bij mijn kinderen doe. Echter zij zijn gelukkig bij machte hun eigen naam te onthouden en mijn vergissing te negeren en meestal mijn boodschap ook trouwens. Zodra mijn dochter uit school komt en op de bank neerploft, kijkt ze quasi verbaasd naar het halfje wit dat op de grond naast de bank ligt, waar ik mijn telefoon heb gezocht eerder vandaag. Inmiddels is men al dermate aan mijn haperende brein gewend geraakt, dat als ik ’s avonds aan tafel om de hagelslag vraag, ik de appelmoes zwijgend aangereikt krijg. Meestal komt namelijk het aantal lettergrepen redelijk overeen. Namen van acteurs, zangers en films komen pas uren later tevoorschijn, wanneer die informatie uitermate nutteloos is geworden. Ik sta zorgvuldig een boodschappenlijstje op te stellen omdat de supermarkt met haar overweldigende hoeveelheid prikkels, niet de rust biedt om ter plekke na te kunnen denken. Zelfs mét lijstje wil ik nog wel eens een ingrediënt vergeten dat ik heb zien staan, wilde pakken, maar abusievelijk achterlaat omdat er iemand achter me, “Hé Bar!” tegen me zegt. Met mijn memoblaadje en mijn portemonnee in de hand zoek ik mijn autosleutels. Nergens te vinden. Misschien boven. Ik gooi de spullen die ik in vast heb neer en ren de trap op. Ook daar niet. Ik loop weer naar beneden en kijk of mijn sleutelbos wellicht in de keuken is blijven liggen. Jawel, daar liggen ze. Deze keer niet in de koelkast. Ik loop naar de deur. “Waar had ik mijn portemonnee?” Wanhopig begin ik naar het essentiële voorwerp voor deze missie te zoeken, dat al expres van een ‘niet te missen’-formaat is. Jawel, ook die is weer terecht. Ik blijf me afvragen waarom ik continu mijn spullen neerleg op de meest on-voordehand liggende plekken. Ik loop buiten mijn zoon tegen het lijf. “He mam, ga je boodschappen doen?” Ik houd de gigantische shopper die ik in mijn hand heb omhoog ter bevestiging. “Wil je dan deo voor me meenemen?” vraagt hij. Ik knik. “Geen gel nodig?”, roep ik nog net voor hij het huis binnen stapt. “Nee, die heb ik nog genoeg” antwoordt hij en zwaait. Als ik thuiskom kijkt hij me enigszins moedeloos aan als ik twee potten gel in zijn handen duw. Misschien toch eens wat rust creëren in dit chaotische brein!